Dag 6 - Meknès – Het Versailles van Marokko

De toppen van het Rifgebergte verdwijnen om plaats te maken voor graanvelden vol gerst en tarwe. De streek tussen Chefchaouen en Meknès, de zeer vruchtbare Gharbvlakte, wordt aanzien als de graanschuur van Marokko. Granen zijn dan ook onmisbaar in de Marokkaanse keuken want brood maakt een onmiskenbaar deel uit van het dagelijkse leven. Brood wordt bij alles gegeten omdat de Marokkanen gewoonlijk zonder bestek eten, maar het voedsel opnemen met een stukje platbrood. Op sommige plaatsen worden de velden ontsierd door hopen plastiek. Niet dat er hier aan vuilstorten gedaan wordt, maar het gaat om kapot gewaaid plastiek waarmee hier en daar gewassen overspannen worden.
Na een tijdje verandert het landschap opnieuw : rijen en rijen olijfbomen zover je kan zien, verschijnen aan de horizon. Midden tussen dit groene geweld duikt de Romeinse ruïne Volubilis op. Vooral in de 2de een 3de eeuw bloeide de stad open. Toen al werden hier graan en olijven verbouwd en voor een groot stuk naar Rome geëxporteerd. Bovendien werden hier ook o.a. leeuwen en luipaarden verhandeld voor de gevechten in bijvoorbeeld het Circus Maximus in Rome. Destijds leefden deze dieren nog in Noord-Afrika.
In enkele tellen worden we meer dan 2.000 jaar terug in de tijd gekatapulteerd. Via de triomfboog komen we de stad Volubilis binnen. Een blik achterwaarts door de boog, geeft een mooi panoramisch zicht op de omgeving. Het graan en de olijven zijn niet alleen nu belangrijk, maar ook tijdens de hoogdagen van de stad. Olijfolie werd door de Romeinen niet alleen gebruikt in de bereiding van maaltijden, maar ook als massageolie en in zeep. Badencultuur was immers een essentieel onderdeel van het Romeinse leven.  Dit en de natuurlijke beschutting van het Midden-Atlas gebergte maakten dit de ideale plaats voor een Romeinse nederzetting. De decumanus maximus, een weg die van oost naar west loopt, verbindt de triomfboog met de Tangerpoort aan het einde. Via het kleine forum, een zeer ongewoon klein forum als hart van de stad, wandelen we naar de Basilica. De Basilica is samen met de triomfboog het enige gebouw dat bij de opgravingen nog rechtstond. Dit was de plaats waar de senatoren in hun witte tuniek samenkwamen en er recht gesproken werd. Iets voorbij de Basilica ligt het Capitool waar enkel nog de fundering van rechtstaat. Van het offeraltaar werd enkel nog het voetstuk gevonden. In dit Capitool werden Jupiter, Juno en Minerva vereerd.
De decumanus maximus is best wel breed. Twaalf meter maar liefst en vierhonderd meter lang. Opvallend is het aparte voetpad dat zich naast de rijweg waarover destijds paard en kar hobbelden, bevindt. Veiligheid voor alles.
De stad zoals we die vandaag te zien krijgen is maar een fractie van wat ooit het bloeiende Volubilis was. Wat opvalt zijn vooral de vele mozaïeken die goed bewaard zijn gebleven. Dat merk je al meteen in het ’Huis van de Atleet’, waar een zogenaamde wagenspringer in de mozaïek vereeuwigd werd. Bij het wagenspringen probeert de atleet van paard of wagen af te springen en er dan weer op te geraken. De huizen zelf werden allemaal volgens een iet of wat zelfde grondplan gebouwd. Bij aankomst treed je het atrium binnen, een soort inkomsthal maar dan zonder dak, maar wel telkens voorzien van een waterpartij, zij het een fontein of een zwembad.  Daarna kwamen de eigenlijke woonvertrekken. Ook aan de badcultuur werd gedacht met een kamer met koud, lauw en warm water.  Achteraan bevindt zich een tuin met zuilen omgeven.


Met stip op één staat de prachtige grote mozaïek in het ‘Huis van de twaalf werken van Hercules’  die hier afgebeeld worden. Vakwerk van de bovenste plank, precisiewerk waarbij minuscuul kleine steentjes met grote kennis en vaardigheid perfect ingelegd werden in een magnifiek geheel, dat tot vandaag goed bewaard is gebleven.



Volubilis bleef bewoond tot de 18de eeuw toen de stad zou afgebroken worden en het materiaal gebruikt voor de constructie van paleizen in het nabijgelegen Meknès. De genadeslag volgde in 1755 toen de stad getroffen werd door een zware aardbeving voelbaar tot in Lissabon. Zonder afbraak en aardbeving was de stad ongetwijfeld één van de best bewaarde Romeinse steden geweest, net omdat ze zolang bewoond is gebleven. Zelfs lang nadat de Romeinen de macht in Noord-Afrika verloren, bleef de stad bewoond.
Meknès heeft lang in de schaduw van grote broer en het prestigieuze Fès gestaan. Maar dat veranderde onder het leiderschap van Moualay Ismaïl, leider van de Alaoeieten (de nog steeds heersende dynastie) in de 17de eeuw. Hij riep Meknès uit tot vierde keizerstad. Om dat prestige kracht bij te zetten, kende hij een enorme bouw-woede : verdedigingsmuren, toegangspoorten, paleizen en moskeeën werden alle onder zijn impuls opgetrokken en het materiaal daarvoor kwam zoals gezegd voor een groot stuk uit Volubilis. De pracht en praal van de monumenten en de aanleg van schitterende tuinen zorgden ervoor dat de stad wel eens het Versailles van Marokko genoemd werd.
Wat als eerste opvalt is de immense muur waarmee de medina omringd wordt. Liefst 45 km bedraagt de totale lengte.
De medina is het oudste gedeelte van Noord-Afrikaanse steden, omringd door stadsmuren met daarbinnen nog de kasba, het belangrijkste en best verdedigbare gedeelte. Traditioneel woont de gewone bevolking in de medina, de koninklijke familie in de kasba. De medina kent een wirwar aan zeer smalle straatjes, met dicht naast elkaar gebouwde woningen én een allegaartje aan winkels waardoor, naast de kasba, ook de gewone stad steeds goed verdedigbaar was. Het belangrijkste  gebouw hier ongetwijfeld is het mausoleum van Moualay Ismaïl dat een waar religieus complex is én naast de Hassan II moskee in Casablanca het enige dat toegankelijk is voor niet-moslims. De toegangspoort is in elk geval al een pareltje, bekroond met een piramide dak. Het weerspiegelt al meteen het belang van dit bouwwerk.  Op weg naar de grafkamer passeren we een aantal kleine vertrekken, sober aangekleed hetgeen ons  de kans geeft tot rust te komen van de drukte die buiten in de stad heerst. Eén constante is er nochtans : prachtig Moors tegelwerk waarin de Noord-Afrikanen duidelijk meester zijn. Het onderste gedeelte van de muren is versierd met het zogenaamde 'zellij'-tegelwerk, mozaïeken van geglazuurde tegels. Wat ook opvalt is het sluitstuk van de minaret met maar liefst vijf bollen. Geen drie zoals we die doorgaans vinden (zoals bij de Hassan II moskee), maar vijf. In dit geval staan ze niet voor de heilige steden van de islam, maar voor de vijf grondbeginselen van de islam : 

   1.      De geloofsbelijdenis (geloof alleen in Allah)
2.      Vijf maal per dag bidden
3.      Het geven van aalmoezen aan de armen
4.      Vasten tijdens de Ramadan
5.      De pelgrimstocht naar Mekka

In de eigenlijke grafkamer bevindt zich de sarcofaag van de sultan, geflankeerd door zijn vrouw, zoon én een kleinzoon.
Maar buiten de graven valt vooral de aanwezigheid van vier staande klokken op. Deze waren destijds een geschenk van de Franse koning Lodewijk XIV van wie Ismaïl een tijdsgenoot was. Hij kreeg de klokken van de Franse koning, aangezien die de hand van zijn dochter geweigerd had aan de sultan. Een kleine troostprijs.


Ons wacht ook nog een troostprijs: aangezien de indrukwekkende en magnifieke stadspoort Bab Mansour momenteel wordt gerestaureerd, kijken we uit op een grote doek met daarop een afbeelding van de poort. Het is een magere troost maar we krijgen toch een idee, al had ik liever met ingehouden adem de echte poort bewonderd.
Maar ja, ook Versailles moet natuurlijk onderhouden worden …

Reacties